Uit Liederen van de zelfkant (1932) Serenade
Ik sta voor je deur en ik knokkel
Ons sein op het gammel paneel.
Al scheldt heel de trap je voor mokkel-
De mensen... Ach, weten ze veel!
En onder m'n jasje de rooie-,
De tulpen in mandje met groen...
Als jij nou maar zegt: Wat een mooie!
Je streel er nog zwak naar wil doen,
Als even je blik maar wil nippen
Aan linten, aan bloemen en blad;
Kreukt vreugde je dorrende lippen...
Wat deert het al is ze gejat?!
Ze schelden jou: meid van de keien...
En ik werd een kruimeltjesdief...
Jou zal de kadaverbak rijen
En mij haalt de zespijper, lief.
kadaverbak=lijkwagen van de gemeente
zespijper=dievenwagen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten