Dit stuk werd geschreven door Eric Rosseel en het sprak me zo aan dat ik het met jullie wil delen, lees en geniet.
Hij had de indruk, terwijl hij luisterde hoe buiten onder het raam kinderen vol jolijt liepen te dansen en te spelen en op de gang enkele mannen luid timmerend bezig waren met het plaatsen van nieuwe liftdeuren, dat de snelheid waarmee hij woorden verloor, aan het toenemen was. De laatste drie maanden, zo had hij nauwkeurig uitgerekend, had hij gemiddeld vijf woorden per dag verloren, maar de laatste weken waren het er elke dag meer dan vijf geweest. Hij kon ze bij het ontwaken op zijn hoofdkussen zien liggen. Bij sommige was in de loop van de nacht de leesbaarheid al teloorgegaan, zodat hij het aantal verloren woorden wel kon tellen maar ze niet meer allemaal netjes in zijn schrift kon bijhouden, met vermelding van de woordsoort: substantief, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, bijwoord... Het was vreemd maar in de drie maanden dat hij woordverlies minutieus registreerde, had hij niet één enkel voorzetsel, voegwoord of voornaamwoord verloren.Vanmorgen had hij, onder andere, de woorden ‘heimwee’, ‘energiek’ en ‘tergend’ op zijn hoofdkussen kunnen ontcijferen. Vier andere woorden waren reeds te zeer verminkt door zijn onrustige slaap, waarin hij voortdurend met zijn hoofd in het kussen woelde. In het totaal was hij vannacht dus zeven woorden kwijtgeraakt, uitzonderlijk waren het er de vorige maand eens negen geweest. ‘Niets aan de hand,’ had de otorhinoloog gezegd, terwijl hij nerveus zijn agenda open en dicht sloeg, ‘een gezond mens mag tot twintig woorden per dag verliezen’. Hij had eerst niet aangedrongen. De bescheiden spraakzaamheid van de deskundig achter zijn bureau gezeten keel-, neus- en oorspecialist was ook niet aanmoedigend voor een nauwkeuriger verslag van de symptomen van zijn gestadig woordverlies. ‘Maar ik heb nooit van andere mensen gehoord dat ze zomaar hun woorden verloren. Ik heb de encyclopedieën erop nageslagen, zowel de algemene als de medische, en nergens heb ik een verwijzing naar dit bizarre verschijnsel kunnen vinden.’Toen hij het kabinet van de otorhinoloog verliet, speet het hem dat hij die man niet uitdrukkelijk zijn onkunde terzake had verweten. Zelfs zijn huisarts, door wie hij, gezien de specificiteit van de zich aandienende aandoening, precies naar de keeldeskundige was doorverwezen, had immers melding gemaakt van een toentertijd ophefmakend geval uit het jaar 1957, waarbij iemand op enkele weken tijd alle woorden beginnend met een a, d, e en z verloren was. Althans zo meende hij het zich te kunnen herinneren, want al kon hij deze informatie niet in zijn boeken terugvinden, hij was er honderd percent van overtuigd dat het geval toen beschreven werd als een voorbeeld van hypologia, te vertalen als ‘een verminderde beschikbaarheid van het gesproken woord’. De otorhinoloog scheen die aandoening spontaan niet te kennen (of niet te willen kennen) maar alles bij elkaar kon hij uit beide consultaties afleiden dat hij voor het ogenblik de incubatieperiode doormaakte van een hardnekkige hypologische aandoening. Als zijn woordverlies intensiever werd, zou die versnelling hoogstwaarschijnlijk geen lineair maar een exponentieel karakter vertonen, zo vermoedde hij. Een grafische extrapolatie van het aantal verloren woorden per dag en per maand zou dan snel aan het licht brengen dat hij binnen zes maanden dagelijks eenentwintig woorden minder zou overhouden (en dus volgens de geldende criteria als een volwaardige hypologia-patiënt kon worden beschouwd). Met de exponentiële versnelling van de woekerende ziekte zou het dagverlies binnen negen maanden zo maar eventjes tot vierentachtig woorden zijn opgelopen, en binnen een jaar tot plusminus tweehonderdvijftig.Hij ging voor de spiegel staan en keek naar zijn ogen, de rimpels errond. Zonder zich uit het oog te verliezen kamde hij zijn haar. Hij vergewiste zich ervan dat hij nog twee oren had en dat zijn voeten stevig op de vloer waren geplant. Hij strekte zijn vingers en trachtte het terugwijken van het bloed te volgen, tot etappes te herleiden. Met grote ogen in de spiegel kijkend, vormde hij met zijn lippen ‘adem’, ‘dermatoloog’, ‘ezel’ en ‘zalf’. En daarna ‘adelaar’, ‘drietand’, ‘eclectisch’ en ‘zoëven’ Misschien had hij er beter aan gedaan een filoloog te consulteren, die zou misschien onderscheid maken tussen woorden en ze niet alle over één kam scheren zoals die verveelde otorhinoloog, die alleen maar oog leek te hebben voor het onderscheid tussen pharynx en larynx. De filoloog zou misschien een betekenis kunnen geven aan het feit dat hij ‘zoëven’ boven ‘zoeven’ had verkozen. Want hij vermoedde dat een verlies van twintig werkwoorden toch zo maar niet met dat van bijvoorbeeld twintig bijwoorden gelijkgesteld kon worden. Onderscheid maken, daar gaat het hem tenslotte om in het leven, en dat gebeurt alsmaar minder, klaagde hij bij zichzelf. Niet één die zich nog in ongehuicheld zelfvertrouwen bedienen kon van, zeg maar, het verschil tussen voor en na, Oost en West, links en rechts, rood en zwart, jager en prooi, cirkel en vierkant, heer en slaaf.(Buiten sneeuwde het. Het park tegenover zijn raam lag helemaal onder het wit. Wit, dacht hij. Zwart was dus nergens te bespeuren. Alles was sneeuw, witte sneeuw. Sneeuw, de eskimo's gebruikten er, zo had hij ooit te studeren gekregen, misschien wel tachtig verschillende woorden voor: verse sneeuw, verharde sneeuw, opgewaaide sneeuw, hij verzon maar. Arme eskimo die aan een algemene hypologia leed: hij zou volkomen gedesoriënteerd rondlopen in het ononderscheiden sneeuwlandschap.)Hij keek in de sigaretterook die doelloos omhoog krulde, zich verloor in de eindeloosheid van de morgenlucht. Hij had niet de moeite genomen zijn ogen uit te wassen of zijn tanden te poetsen. Hij verkoos deze dag halfslaperig door te spartelen, liever dan zich telkens weer met wakkere en overspannen geest te buigen over zijn grafische exploraties of de registraties en statistieken in zijn aantekenschrift op verborgen ontwikkelingen te exploreren.(Hij hoopte dat niemand langs kwam, niemand telefoneerde. Hij verkoos nog het bezoek van een stel getuigen van Jehova boven een ontmoeting met een bekende, laat staan met iemand die hem nauw aan het hart lag. Hij nam zich voor dadelijk na het weekoverzicht op televisie een wandeling in het park te maken en daarna in het restaurant op de hoek Zeeuwse mosselen te gaan eten. Misschien kon hij een boek meenemen, op gevaar af weer te stuiten op een woord waarvan de betekenis hem onherroepelijk ontsnapte.)Hij trok nogmaals aan zijn sigaret en verbeeldde zich dat hij meereisde met de rook en oploste in de lucht, deel was geworden van de onbeschrijflijke inwendigheid van de lucht, ingeademd werd en verbrandde in een of andere vermoeide kuitspier en omgezet werd in woordloze warmte, in sprakeloos licht. En om zich te bevrijden uit deze duizelingwekkende betovering, keek hij opnieuw naar de blauwe kleur van de rook en dan beurtelings van de rook naar de vingers die de sigaret omklemden.
Meesterdichter.
2 opmerkingen:
Suggestie : Maak je items niet te lang
:-)
Ik zou het mezelf niet vergeven om "woordverlies" in te korten, anoniem.
Een reactie posten